Traditionele tests voor algemene intelligentie zoals de Stanford-Binet en de Wechsler intelligentietests zijn in het verleden bekritiseerd omdat deze tests aangeleerde informatie meten in plaats van iemands leerpotentieel. Door alleen resultaat van aangeleerde informatie te meten, zouden algemene intelligentietests het leervermogen onderschatten van personen die minder kansen hebben gehad om de kennis en vaardigheden te verwerven om goed te presteren in een testsituatie. Met name personen van etnische minderheidsgroepen, personen met een lagere sociaal-economische status en personen met leerproblemen zouden in het nadeel zijn wanneer zij met een traditionele algemene intelligentietest worden getest.
Traditionele intelligentietests zijn op grond van hun inhoud ook bekritiseerd door voorstanders van cultuurfaire intelligentietests. Omdat de traditionele tests vaak een beroep doen op specifieke taalvaardigheden, zowel in de testinhoud als in de instructies, zouden deze tests etnische minderheidsgroepen benadelen. Dit argument geldt ook voor personen met gehoor-, spraak- en taalproblemen. Voor al deze groepen zouden lage scores op een test in de eerste plaats een weerspiegeling kunnen zijn van slechte verbale kennis in plaats van slecht redeneer- of leervermogen. Deze kritiek heeft geleid tot de ontwikkeling van non-verbale intelligentietests die erop gericht zijn de afhankelijkheid van verworven kennis en verbale vaardigheden te minimaliseren, zoals de SON-tests (Snijders-Oomen, 1943).