Persoonlijkheidsstoornissen in de geriatrie: een vak apart
Lange tijd zijn persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen (>60 jaar) het ondergeschoven kind binnen de wereld van persoonlijkheidsonderzoek geweest. In de bestaande literatuur is men het erover eens: er is sprake geweest van een onderschatting van de ernst van de geriatrische psychiatrie, wat negatieve gevolgen kan hebben voor behandeling, begeleiding en verzorging van ouderen met psychiatrische problematiek. Inmiddels krijgt ook deze klinische groep haar welverdiende aandacht. Want wat als uitdagingen die doorgaans pas op latere leeftijd om de hoek komen kijken, ertoe leiden dat persoonlijkheidstrekken klinisch relevant worden?
Manifestatie verandert met de leeftijd
In de DSM wordt een onderscheid gemaakt tussen de termen persoonlijkheid, persoonlijkheidstrekken en persoonlijkheidsstoornissen. Persoonlijkheidsstoornissen worden verklaard op grond van biogenetische- en omgevingsfactoren, evenals de interactie tussen beiden. Tweelingonderzoek suggereert dat de helft van de persoonlijkheidsmanifestaties aan genetische factoren kan worden toegeschreven. Daarmee lijken dus ook psychosociale invloeden cruciaal voor de versterking van persoonlijkheidskenmerken tot problematisch gedrag. Denk hierbij aan zaken als opvoedstijl, structuur vanuit de samenleving en traumatische ervaringen. Specifiek voor ouderen kun je denken aan rolverandering na bijvoorbeeld pensioen, het wegvallen van ondersteunende naasten, en een toename in lichamelijke klachten. Dan zou het dus zomaar kunnen dat hetgeen eerder werd gezien als onschadelijke persoonlijkheidstrekken, zich pas op latere leeftijd ontwikkelt tot een persoonlijkheidsstoornis.
Persoonlijkheidsproblematiek bij ouderen is daarmee niet hetzelfde als bij jongeren en (jong-)volwassenen. Naarmate men ouder wordt krijgt men meer te maken met invloeden als onder andere somatische ziekten, verminderde geheugencapaciteit en aandacht, achteruitgang van zintuigelijke functies, maar ook een toename in zelfbeheersing. Er wordt steeds meer onderzoek gedaan naar de invloed die factoren als deze uitoefenen op het beloop van persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen. Zo suggereren resultaten dat de schizoïde en obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen vaker worden gediagnosticeerd dan bij jongeren. Ook zijn er aanwijzingen dat geriatrische patiënten met borderline minder last hebben van stemmingsschommelingen en dat antisociale kenmerken bij een antisociale persoonlijkheidsstoornis met het ouder worden afnemen. Dat maakt geriatrische persoonlijkheidsdiagnostiek een vak apart, met als één van de gevolgen dat sommige professionals pleiten voor een geriatrische subclassificatie in de DSM.
Diagnostiek: meerdere bronnen zijn onmisbaar
Persoonlijkheidsonderzoek bevat doorgaans drie hoofdelementen; observatie, gesprekken en eventueel psychologische tests. Waar zelfrapportage als nadeel heeft dat de cliënt mogelijk een gebrek aan inzicht heeft in hoe het eigen gedrag wordt waargenomen door de omgeving, biedt ook informantenrapportage uitdagingen. Zo is het met name bij ouderen vaak lastig om informanten te vinden die de duurzaamheid van het gedrag kunnen beoordelen, bijvoorbeeld hoe de oudere als jongere functioneerde. Desondanks leunt diagnostiek van persoonlijkheidspathologie bij ouderen met name op biografische-, informant- en dossiergegevens. In aanvulling hierop zijn in de afgelopen jaren steeds meer instrumenten gevalideerd voor ouderen in de geestelijke gezondheidszorg.
Behandeling kan en wordt beter
Het behandelen van persoonlijkheidsstoornissen op latere leeftijd is zinvol, mits er rekening wordt gehouden met thema’s passend bij de specifieke levensfase. De veranderende omgevingsfactoren die spanning opleveren en druk uitoefenen, spelen een grote rol in het beloop en daarmee de behandeling van de persoonlijkheidsstoornis. Over het algemeen worden vergelijkbare behandelmethoden ingezet bij ouderen, als bij jongeren en volwassenen. Men vraagt zich daarbij steeds meer af op welke manier bestaande behandelingen optimaal aangepast kunnen worden om zo goed mogelijk aan te sluiten op de geriatrische psychiatrie. Een stap in de goede richting!
Meer weten over het behandelen van persoonlijkheidsstoornissen?
Verder lezen?
van Alphen, S.P.J. (2006). Persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen: diagnostische aspecten. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 37.
van Alphen, S.P.J. (2010). Prevalentie, diagnostiek en behandeling van persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen. Een literatuuroverzicht. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 41.
van Alphen, S.P.J., Bolwerk, N., Videler, A.C., Tummers, J.H.A., van Royen, R.J.J., Barendse, H.P.J., Penders, K.A.P., Scheepers, C., Verheul, R. (2010). Persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen: delphi-onderzoek onder Nederlandse en Vlaamse experts over specifieke diagnostische en therapeutische aspecten. Tijdschrift voor Psychiatrie, 52(6).
van Alphen, S.P.J., Engelen, G.J.J.A., Kuin, Y., Derksen, J.J.L. (2004). Persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen. Een overzicht. Tijdschrift voor Psychiatrie, 46(3).
van Alphen, S.P.J., Rossi, G., Dierckx, E., Oude Voshaar, R.C. (2014). DSM-5-classificatie van persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen. Tijdschrift voor Psychiatrie, 56(12).
Videler, A. C., van Royen, R.J.J., van Alphen, S.P.J. (2010). Behandeling van persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen: drie gevalsbeschrijvingen. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 41.