Het is een regenachtige ochtend als de negenjarige Niels en zijn moeder in de praktijk verschijnen voor onderzoek. Er zijn vermoedens van hoogbegaafdheid en/of autisme. Daarnaast lees ik dat Niels extreem verlegen en faalangstig is en regelmatig wegloopt als het hem te moeilijk wordt. Hij kruipt weg achter zijn moeder wanneer ik hen tegemoet loop. Hij beantwoordt mijn belangstellende vragen niet, maar volgt wel naar de onderzoeksruimte. Ik haal wat speelgoed en spelletjes tevoorschijn om het ijs te breken, maar ik moet duidelijk van betere huize komen. Uit een bak met oude rietjes en verbindingsstukjes haal ik wat spullen tevoorschijn en begin stuntelend aan een bouwsel. Wanneer het geheel glorieus instort kan ik mijn lach niet meer inhouden; het is toch maar goed dat ik niet in de bouw werk... Voorzichtig steekt Niels zijn hoofd langs zijn moeder uit om stiekem mee te genieten met deze misser. Ik zie zijn ogen ontspannen en kleine kuiltjes in zijn wangen ontstaan. “Heb jij dat nou ook weleens?”, vraag ik aan hem. “Dat je iets probeert en dat het helemaal niet lukt? Zullen we eens samen kijken of het lukt?” Dat laat hij zich geen twee keer zeggen. Hij pakt een handvol materialen, gaat aan de slag en al snel troeft hij mij af met een stevigere constructie. “Kijk juf, zó doe je dat!” Hij voegt er begripvol aan toe: “Maar ik snap het wel hoor, dat jij dat lastig vindt…”
Moeder staat vrijwel ongemerkt op uit haar stoel, kijkt mij betekenisvol aan en schuift richting de deur. Niels zit inmiddels op zijn knieën op het puntje van de stoel en lijkt het niet eens te merken. “Dag Niels”, zegt ze bij het verlaten van de ruimte. “Oh, dag mam!” antwoordt hij stoer en quasi-ongeïnteresseerd. Ik durf het aan om de toch wel indrukwekkende IDS-2 koffer erbij te pakken. Lichte paniek in zijn ogen wanneer hij doorheeft dat ik iets van hem verwacht. “Ik weet het goed gemaakt”, zeg ik tegen hem. “We gaan allerlei dingen doen en ik ga het je héél moeilijk maken. Zó moeilijk dat ik zelf het antwoord soms niet eens meer weet. Maar ik heb een soort moeilijkheidsthermometer.” Ik geef Niels een handjevol blokjes en vervolg: ”Per opgave leg je dát deel van de blokjes neer dat aangeeft hoe moeilijk het was.” Hij kijkt mij wat aarzelend aan, maar begint evengoed gedreven aan de eerste opgaven. Naarmate het moeilijker wordt zie ik enige stress ontstaan. Toch zet hij door, ook bij de daarop volgende opgaven. Ik zie dat hij worstelt, maar ook hoe graag hij wil. Met een gespannen gezicht haalt hij het tot de afbreeknorm en pakt de blokjes erbij. Even verwacht ik dat de opgebouwde stress zal leiden tot een meltdown, maar hij legt driekwart opzij en kijkt mij aan. “Zó moeilijk vond ik het, juf, maar ik heb doorgezet!” En weer even begripvol voegt hij er aan toe: “Dit is jou zeker niet gelukt hè?” Wat hebben we toch een prachtig vak…